Pagina's

dinsdag 23 oktober 2012

Wet screening kandidaat ministers


A° 2012 N° 66

PUBLICATIEBLAD

LANDSVERORDENING van de 18de oktober 2012 houdende regels betreffende de integriteit van (kandidaat-)ministers (Landsverordening integriteit (kandidaat-) ministers).

______________

IN NAAM DER KONINGIN!

_______

De Waarnemende Gouverneur van Curaçao,

In overweging genomen hebbende:

dat het wenselijk is regels vast te stellen met betrekking tot de integriteit van ministers;

Heeft, de Raad van Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande landsverordening:

Hoofdstuk 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

1.    gezinsleden: echtgenoot of partner, alsmede minderjarige kinderen, pleeg- en stiefkinderen die tot het gezinsverband van de kandidaat, dan wel de minister behoren;

2.    griffier: de vestigingsgriffier van de vestiging in Curaçao van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

3.    kabinetsformateur: degene die door de Gouverneur is belast met onderzoek dat verwacht wordt te leiden tot de voordracht tot benoeming van ministers, dan wel de minister-president indien het de tussentijdse vervanging van een minister betreft;

4.    kandidaat: degene ten aanzien van wie het voornemen bestaat tot de voordracht tot benoeming als minister;

5.    minister: de minister en de gevolmachtigde minister, tenzij uit het verband anderszins blijkt;

6.    nevenfunctie: elke functie, betaald of onbetaald, die naast het ambt van minister wordt uitgeoefend;

7.    nevenwerkzaamheid: een werkzaamheid naast het hoofdberoep, welke niet als beroep is aan te merken;

8.    partner: degene met wie de minister, dan wel de kandidaat, ten tijde van zijn ministerschap, dan wel ten tijde van zijn benoemingsvoordracht een gezamenlijke huishouding voert;

9.    zakelijke belangen: alle rechten – direct of indirect – die iemand heeft op opbrengsten uit ondernemingen;

Hoofdstuk 2. Onderzoek vanwege de kabinetsformateur vóór benoeming

Artikel 2

1. Voordat een kandidaat voor het ambt van minister wordt voorgedragen voor benoeming worden ten aanzien van de betrokkene met diens schriftelijke toestemming in elk geval de volgende onderzoeken verricht:

a. een justitieel onderzoek;

b. een staatsveiligheidsonderzoek;

c. een fiscaal onderzoek;

d. een onderzoek naar ongebruikelijke transacties;

e. een medisch onderzoek, mede omvattende een onderzoek naar het gebruik van bij de Opiumlandsverordening 1960 verboden middelen;

f. een onderzoek door de kabinetsformateur naar aanleiding van de aan hem verstrekte gegevens, bedoeld in artikel 9, alsmede naar andere, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen gegevens.

2. Het verzoek tot de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde onderzoeken wordt gedaan door de kabinetsformateur. De uitkomst van de onderzoeken wordt aan hem en aan de Gouverneur medegedeeld.

3. Indien de kabinetsformateur tevens kandidaat is, wordt het verzoek tot de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde onderzoeken gedaan door de ondervoorzitter van de Raad van Advies. De uitkomst van de onderzoeken wordt aan de ondervoorzitter van de Raad van Advies en aan de Gouverneur medegedeeld.

4. Voordat een persoon voor de functie van kabinetsformateur wordt aangewezen, wordt ten aanzien van de betrokkene met diens schriftelijke toestemming een justitieel onderzoek en een staatsveiligheidsonderzoek verricht.

5. Het verzoek tot de in het vierde lid genoemde onderzoeken wordt gedaan door de onder-voorzitter van de Raad van Advies; de uitkomst van de onderzoeken wordt aan de ondervoorzitter van de Raad van Advies en aan de Gouverneur meegedeeld.

Artikel 3

Het justitieel onderzoek wordt verricht door de procureur-generaal. Hij verstrekt de informatie, voor zover aanwezig, uit het strafregister en het strafkaartensysteem van de justitiële documentatiedienst die op de desbetreffende kandidaat betrekking heeft. Tevens verstrekt de procureur-generaal een verklaring waaruit blijkt of de kandidaat al dan niet verdachte is of is geweest in een lopend of afgesloten strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf, tenzij het belang van dat onderzoek zich daartegen verzet.

Artikel 4

1. Het staatsveiligheidsonderzoek wordt verricht door het hoofd van de Veiligheidsdienst Curaçao. Hij verstrekt de informatie uit de bestanden van die dienst, indien aanwezig, die op de desbetreffende kandidaat betrekking heeft en die door die dienst is verzameld ter uitvoering van de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste en tweede lid, van de Landsverordening Veiligheidsdienst Curaçao, tenzij het belang van de staatsveiligheid zich daartegen verzet.

2. De kabinetsformateur, dan wel de ondervoorzitter van de Raad van Advies indien het de kandidatuur van de kabinetsformateur betreft, verzoekt het hoofd van de Veiligheidsdienst Curaçao een verdergaand onderzoek naar de desbetreffende kandidaat, uitsluitend indien een ernstig vermoeden bestaat dat de bescherming van de belangen, bedoeld in artikel 2. eerste lid, van de Landsverordening Veiligheidsdienst Curaçao, wordt bedreigd.

Artikel 5

1. Het fiscaal onderzoek wordt verricht door de Inspecteur der Belastingen. Hij verstrekt een algemeen oordeel over het fiscale gedrag over de afgelopen vijf jaar van de desbetreffende kandidaat en maakt melding van eventuele omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de integriteit van de beoogde ambtsuitoefening. Daarbij wordt tevens opgave verstrekt van het inkomen en, voorzover bekend, de vermogensbestanddelen van de kandidaat.

2. Voor zover de kandidaat voorafgaande aan zijn kandidaatstelling werkgever is, wordt tevens een fiscaal onderzoek verricht door de Directeur van de Sociale Verzekeringsbank. Hij verstrekt een algemeen oordeel over het premie gedrag over de afgelopen vijf jaar en maakt melding van eventuele omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de integriteit van de beoogde ambtsuitoefening.

3. Het fiscaal onderzoek omvat tevens een onderzoek door de Ontvanger der Belastingen. Hij verstrekt een algemeen oordeel over betalingsgedrag terzake van belastingen en premies over de afgelopen vijf jaar en maakt melding van eventuele omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de integriteit van de beoogde ambtsuitoefening.

4. Het fiscaal onderzoek kan leiden tot het treffen van voorzieningen, die de instemming behoeven van de Inspecteur der Belastingen, de Directeur van de Sociale Verzekeringsbank, dan wel de Ontvanger der Belastingen.

5. Het eerste tot en met vierde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ondernemingen waarin de kandidaat een aanmerkelijk belang of een meerderheidsbelang heeft.

Artikel 6

Het onderzoek naar ongebruikelijke transacties wordt verricht door het hoofd van het Meldpunt ongebruikelijke transacties. Hij verstrekt de informatie, voorzover aanwezig, bedoeld in artikel 6 van de Landsverordening melding ongebruikelijke transacties, die op de desbetreffende kandidaat betrekking heeft.

Artikel 7

1. De kabinetsformateur doet of bevordert geen voordracht tot de benoeming van een kandidaat, indien die zich niet verdraagt met de uitkomst van enig in artikel 2, eerste lid, bedoeld onderzoek en voorts indien de kandidaat:

a. is veroordeeld wegens misdrijf;

b. verdachte is in een lopend strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf;

c. of een bedrijf waarvan hij als eigenaar kan worden aangemerkt of waarin hij een meerderheidsbelang heeft surséance van betaling heeft verkregen of in staat van faillissement is verklaard;

d. niet of niet tijdig een regeling treft om zijn zakelijke belangen op afstand te zetten dan wel nalaat zijn nevenfuncties en nevenwerkzaamheden op te geven;

e. geen regeling betreffende de betaling van belastingen of premies heeft getroffen of een zodanige regeling niet of niet volledig is nagekomen;

f. bij de Opiumlandsverordening 1960 verboden middelen gebruikt.

2. Indien een kandidaat niet wordt voorgedragen tot benoeming als minister, deelt de kabinetsformateur hem dit zo spoedig mogelijk schriftelijk mee onder vermelding van de reden daarvan.

Artikel 8

1. De resultaten van de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en de inhoud van gesprekken en correspondentie tussen de kabinetsformateur en de kandidaat, zijn vertrouwelijk. Over de inhoud daarvan worden, behalve aan de Gouverneur, geen mededelingen gedaan.

2. De kabinetsformateur zendt aan de Gouverneur een overzicht van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in artikel 10, eerste en tweede lid.

3. De resultaten van de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, derde lid, en de inhoud van gesprekken en correspondentie tussen de ondervoorzitter van de Raad van Advies en de kabinetsformateur, die tevens kandidaat is, zijn vertrouwelijk. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

4. De resultaten van de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, vierde lid, en de inhoud van gesprekken en correspondentie tussen de Gouverneur en de kandidaat voor de functie van kabinetsformateur zijn vertrouwelijk.

Hoofdstuk 3. Schriftelijke verklaringen en kennisgevingen vóór benoeming

Artikel 9

1.    De kandidaat en zijn gezinsleden dienen ieder bij de kabinetsformateur een schriftelijke verklaring in, overeenkomstig het door de minister van Algemene Zaken bij ministeriële regeling met algemene werking vast te stellen model, ten aanzien van hun zakelijke belangen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden.

2.    De kandidaat en zijn gezinsleden zijn ieder voor zich gehouden de in het eerste lid bedoelde schriftelijke verklaring naar waarheid duidelijk, stellig, volledig en zonder voorbehoud in te vullen en te ondertekenen.

3.    De schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, moet in ieder geval het volgende behelzen:

a. een nauwkeurige omschrijving van de zakelijke belangen en de overige vermogens-bestanddelen, onder vermelding van zowel de activa als de passiva;

b. een nauwkeurige omschrijving van de aard van de nevenfuncties en nevenwerkzaamheden;

c. de vermelding van de aard en de omvang van met de nevenfuncties en nevenwerkzaam-heden mogelijk verbonden voordelen, in welke vorm dan ook.

4. Ter zake van vermogensbestanddelen, uitgezonderd onroerende zaken, die niet een drempel-waarde van NAf. 20.000,-- te boven gaan, behoeft geen opgave te worden gedaan.

5. Het eerste lid is niet van toepassing op een opnieuw te benoemen kandidaat die aan het einde van een voorafgaande ambtsperiode overeenkomstig artikel 17 een schriftelijke verklaring heeft ingediend mits geen wijzigingen daarin moeten worden aangebracht. In het geval dat geen wijzigingen in de schriftelijke verklaring moeten worden aangebracht, verzoekt de kabinetsformateur de griffier een afschrift van de eerder ingediende verklaring aan hem toe te zenden.

Artikel 10

1. De kandidaat is gehouden zijn zakelijke belangen op afstand te zetten en zijn nevenfuncties en nevenwerkzaamheden neer te leggen.

2. De gezinsleden van de kandidaat zijn gehouden indien zich naar het oordeel van de kabinetsformateur ongewenste vereniging van zakelijke belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden voordoet deze zakelijke belangen op afstand te zetten en de desbetreffende nevenfuncties of nevenwerkzaamheden neer te leggen.

3. De kabinetsformateur kan over de te nemen beslissing, bedoeld in het tweede lid, advies inwinnen van de ondervoorzitter van de Raad van Advies. Het advies wordt zo spoedig mogelijk uitgebracht, doch uiterlijk binnen een week na ontvangst van het verzoek van de kabinetsformateur. Dit advies wordt tevens aan de Gouverneur in afschrift gezonden.

4. De kandidaat en de gezinsleden van de kandidaat dienen zo spoedig mogelijk nadat zij voorzieningen hebben getroffen voor het op afstand zetten van hun zakelijke belangen, bedoeld in het eerste en tweede lid, een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9, eerste lid, in bij de kabinetsformateur. Artikel 9, tweede lid tot en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

5. Indien de kabinetsformateur kandidaat is voor de benoeming tot minister, is hij voor de toepassing van dit artikel te zijner aanzien bevoegd het advies in te winnen van de ondervoorzitter van de Raad van Advies. Dit advies wordt tevens aan de Gouverneur in afschrift gezonden.

Artikel 11

Bij de beslissing, bedoeld in artikel 10, tweede lid, geldt dat elke mogelijke schijn voorkomen dient te worden dat de desbetreffende zakelijke belangen, nevenfuncties of afbreuk zouden kunnen doen aan een objectieve en onpartijdige besluitvorming of zouden kunnen leiden tot onwenselijke vermenging van belangen bij de uitoefening van het ambt van minister.

Artikel 12

1.    De afspraken, voorzover van toepassing, betreffende het op afstand zetten van de zakelijke belangen en de regeling betreffende de betaling van belastingen of premies worden door de kandidaat en zijn gezinsleden schriftelijk vastgelegd en overhandigd aan de kabinets-formateur en de Gouverneur.

2.    Onverminderd het bepaalde in artikel 7, doet of bevordert de kabinetsformateur geen voordracht tot benoeming, indien hij zich niet kan verenigen met de in het eerste lid bedoelde afspraken.

3.    De afspraken worden door de kandidaat of, na zijn benoeming, door de minister ten uitvoer gebracht binnen een door de formateur te bepalen termijn doch uiterlijk binnen 3 maanden na de benoeming.

Hoofdstuk 4. Schriftelijke verklaringen en kennisgevingen tijdens en na beëindiging van de ambtsperiode

Artikel 13

1. De minister stelt de minister-president onverwijld in kennis van feiten of omstandigheden die zich na zijn aanvaarding van het ambt van minister hebben voorgedaan en waarmede in het kader van de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, bij zijn kandidaatstelling rekening zou zijn gehouden indien die feiten of omstandigheden op dat tijdstip bekend zouden zijn geweest.

2. Onder feiten of omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan:

a. het geval dat de minister in het huwelijk treedt of een samenlevingsrelatie aangaat;

b. het geval van beëindiging van een huwelijk of samenlevingsrelatie;

c. het ontstaan van een verplichting tot het doen van opgave overeenkomstig artikel 9, eerste lid, ten aanzien van een gezinslid waarvoor vóór de aanvaarding van de betrekking als minister die verplichting niet bestond;

d. het ontstaan van zakelijke of persoonlijke belangen door erfrecht, giften en andere inkomstenbronnen;

e. andere bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen gevallen.

3. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14

1. De minister legt tijdens zijn ambtsperiode het voornemen van zijn gezinsleden, tot het verwerven van zakelijke belangen en het aanvaarden van nevenfuncties of nevenwerkzaamheden door middel van een schriftelijke verklaring voor aan de minister-president.

2. De gezinsleden van de minister zijn desverlangd gehouden de inlichtingen aan hem te verstrekken die hij redelijkerwijs nodig heeft voor het invullen van de schriftelijke verklaring.

3. De desbetreffende gezinsleden zijn gehouden, indien naar het oordeel van de minister-president ongewenste vereniging van belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid dreigt, de benodigde voorzieningen in zijn vermogensbeheer te treffen of de desbetreffende nevenfunctie of nevenwerkzaamheid niet te aanvaarden. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de minister.

4. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15

1.    Tijdens zijn ambtsperiode gaat de minister geen zakelijke belangen aan, aanvaardt geen nevenfuncties en verricht geen nevenwerkzaamheden.

2.    De minister maakt, behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de minister-president, tijdens zijn ambtsperiode geen afspraken over het aanvaarden van toekomstige functies. Een verzoek om goedkeuring wordt door de minister schriftelijk ingediend bij de minister-president.

Artikel 16

1. Indien de minister handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 5, vierde lid, 13, eerste en derde lid, 14, eerste, tweede en vierde lid, of 15, eerste lid, geeft de minister-president daarvan onverwijld kennis aan de Staten.

2. Indien de minister tevens minister-president is, wordt de in het vorige lid bedoelde kennisgeving gedaan door de vice-minister-president.

3. Indien de minister als verdachte wordt aangemerkt in een lopend strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf dient hij met onmiddellijke ingang zijn ontslag in bij de Gouverneur.

Artikel 17

1. Indien zich gedurende zijn ambtsperiode wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van hetgeen door hem met toepassing van het bepaalde in artikel 9 is verklaard, dient de gewezen minister een schriftelijke verklaring in ten aanzien van die wijzigingen, volgens een door de Minister van Algemene Zaken bij ministeriële regeling met algemene werking vast te stellen model.

2. De gewezen minister dient de in het eerste lid bedoelde verklaring in bij de minister-president binnen dertig dagen volgende op de dag waarop hij ophoudt minister te zijn.

3. Artikel 9, tweede tot en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 5. De bewaring van schriftelijke verklaringen en kennisgevingen en overige stukken

Artikel 18

1. De kennisgevingen met betrekking tot de in artikel 2, eerste lid, bedoelde onderzoeken, de schriftelijke verklaringen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, artikel 10, vierde lid, artikel 13, eerste lid, artikel 14, eerste lid, en artikel 17, eerste lid, de verzoeken en goedkeuringen, bedoeld in artikel 15, alsmede alle stukken, die betrekking hebben op die kennisgevingen, verklaringen, verzoeken en goedkeuringen, worden, voor zover van toepassing, door de kabinetsformateur, dan wel de minister-president, dan wel de ondervoorzitter van de Raad van Advies, na afdoening daarvan ingediend bij de griffier.

2. De griffier bewaart alle in het eerste lid bedoelde documenten voor de duur van vijf jaar, gerekend vanaf de datum waarop de betrokken minister ophoudt minister of gevolmachtigde minister te zijn.

3. De griffier vernietigt alle op de betrokken minister betrekking hebbende documenten na verloop van de bewaartermijn, bedoeld in het tweede lid. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.

4. Met betrekking tot het bewaren en vernietigen van de documenten, bedoeld in het eerste lid, kunnen door de Minister van Algemene Zaken en de Minister van Justitie gezamenlijk bij ministeriële regeling met algemene werking nadere regels worden gesteld.

5. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op de kennisgevingen met betrekking tot de in artikel 2, eerste lid, bedoelde onderzoeken en de schriftelijke verklaringen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, indien de kandidaat niet wordt benoemd tot minister. Alsdan worden de desbetreffende documenten door de kabinetsformateur, dan wel de minister-president, na afdoening vernietigd. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt dat wordt bewaard bij de griffier.

Artikel 19

1. De griffier houdt een register van de overeenkomstig artikel 18, eerste lid, ingediende documenten.

2. Het register bevat in ieder geval de volgende gegevens:

a. de datum van ontvangst van de documenten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, en de naam van de minister;

b. de datum waarop de documenten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, zijn vernietigd.

3. Het register bevat voorts slechts gegevens die noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor het is aangelegd.

4. Bij landsbesluit wordt een reglement voor het register vastgesteld. De Minister van Justitie draagt zorg voor de juiste werking ervan.

Artikel 20

1. De griffier treft maatregelen ter beveiliging van de in het register opgenomen gegevens. Deze maatregelen houden ten minste voorzieningen in tegen:

a. beschadiging of verloren gaan van de gegevens als gevolg van brand of andere calamiteiten dan wel als gevolg van kwaadwillige handelingen of onachtzaamheid van derden of eigen medewerkers;

b. onbevoegde wijziging van de gegevens;

c. ontvreemding van de gegevens;

d. kennisneming van de gegevens door onbevoegden.

2. Door de Minister van Algemene Zaken kunnen in overeenstemming met de Minister van Justitie aanwijzingen worden geven omtrent de beveiliging van het register.

Hoofdstuk 6. Besluitvorming

Artikel 21

1. De minister neemt in de vergaderingen van de Raad van Ministers geen deel aan de besluitvorming over:

a. zakelijke belangen die hij op grond van artikel 10, eerste lid, op afstand heeft gezet, en

b. zaken die de belangen raken van zijn gezinsleden, zijn bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad of die van zijn echtgenoot of partner.

2. De minister draagt een te zijner beslissing staande zaak, indien een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet, aan de Raad van Ministers voor besluitvorming over, waarbij de minister is uitgesloten van deelname aan die besluitvorming.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gevolmachtigde minister voor wat betreft het uitbrengen van een raadgevende stem in de Raad van Ministers ten aanzien van onderwerpen welke tot zijn bemoeienis behoren. De gevolmachtigde minister onthoudt zich tevens van het uitbrengen van advies aan de minister-president, indien een geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet.

Hoofdstuk 7. Geheimhouding

Artikel 22

Onverminderd het bepaalde in artikel 8, is een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.

Hoofdstuk 8. Strafbepalingen

Artikel 23

De kabinetsformateur die handelt in strijd met de artikelen 7, eerste lid, of artikel 12 wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.

Artikel 24

De minister die handelt in strijd met artikel 12, derde lid, artikel 15 of artikel 21, alsmede de gewezen minister die niet voldoet aan de in artikel 17 gestelde verplichting wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.

Artikel 25

De kandidaat en het gezinslid van de kandidaat dat op grond van art 9 eerste en tweede lid, gehouden is inlichtingen te verstrekken en daarbij in strijd met bedoelde gehoudenheid inlichtingen in strijd met de waarheid geeft of iets verzwijgt wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.

Artikel 26

1. Degene die de bij artikel 8, eerste en derde lid, en 22 opgelegde geheimhouding opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de derde categorie.

2. Geen vervolging heeft plaats dan op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is geschonden.

Artikel 27

De in de artikelen 23 tot en met 26 bedoelde strafbare feiten zijn misdrijven.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 28

1. De Landsverordening integriteitsbescherming ministers[1] wordt ingetrokken.

2. Het Landsbesluit van de 10de februari 2010, no. 10/0385, betreffende de richtlijnen die worden gehanteerd bij de benoeming van ministers en staatssecretarissen[2], wordt ingetrokken.

Artikel 29

De Staten kunnen een wijziging van deze landsverordening alleen aannemen met ten minste twee derde meerderheid van het aantal zitting hebbende leden.

Artikel 30

Deze landsverordening treedt in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Publicatieblad waarin de bekendmaking is geschied.

Artikel 31

Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening integriteit (kandidaat-) ministers.

Gegeven te Willemstad, 18 oktober 2012

A.P. VAN DER PLUIJM-VREDE

De Minister van Algemene Zaken,

S.M. BETRIAN

De Minister van Justitie,

S.M. BETRIAN

De Minister van Financiën,

J.M.N. JARDIM

Uitgegeven de 18de oktober 2012

De Minister van Algemene Zaken, S.M. Betrian

[1] Bijlage c bij A.B. 2010, no.87.

[2] P.B. 2010. no. 5.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten