A° 2012 N° 66
PUBLICATIEBLAD
LANDSVERORDENING van
de 18de oktober 2012 houdende regels betreffende de integriteit van
(kandidaat-)ministers (Landsverordening integriteit (kandidaat-) ministers).
______________
IN NAAM DER KONINGIN!
_______
De Waarnemende Gouverneur
van Curaçao,
In overweging genomen
hebbende:
dat het wenselijk is
regels vast te stellen met betrekking tot de integriteit van ministers;
Heeft, de Raad van
Advies gehoord, met gemeen overleg der Staten, vastgesteld onderstaande
landsverordening:
Hoofdstuk 1.
Begripsbepaling
Artikel 1
In deze
landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
1. gezinsleden:
echtgenoot of partner, alsmede minderjarige kinderen, pleeg- en stiefkinderen
die tot het gezinsverband van de kandidaat, dan wel de minister behoren;
2. griffier: de
vestigingsgriffier van de vestiging in Curaçao van het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba;
3. kabinetsformateur:
degene die door de Gouverneur is belast met onderzoek dat verwacht wordt te
leiden tot de voordracht tot benoeming van ministers, dan wel de
minister-president indien het de tussentijdse vervanging van een minister
betreft;
4. kandidaat: degene ten
aanzien van wie het voornemen bestaat tot de voordracht tot benoeming als
minister;
5. minister: de minister
en de gevolmachtigde minister, tenzij uit het verband anderszins blijkt;
6. nevenfunctie: elke
functie, betaald of onbetaald, die naast het ambt van minister wordt
uitgeoefend;
7. nevenwerkzaamheid: een
werkzaamheid naast het hoofdberoep, welke niet als beroep is aan te merken;
8. partner: degene met
wie de minister, dan wel de kandidaat, ten tijde van zijn ministerschap, dan
wel ten tijde van zijn benoemingsvoordracht een gezamenlijke huishouding voert;
9. zakelijke belangen:
alle rechten – direct of indirect – die iemand heeft op opbrengsten uit
ondernemingen;
Hoofdstuk 2. Onderzoek
vanwege de kabinetsformateur vóór benoeming
Artikel 2
1. Voordat een
kandidaat voor het ambt van minister wordt voorgedragen voor benoeming worden
ten aanzien van de betrokkene met diens schriftelijke toestemming in elk geval
de volgende onderzoeken verricht:
a. een justitieel
onderzoek;
b. een
staatsveiligheidsonderzoek;
c. een fiscaal
onderzoek;
d. een onderzoek naar
ongebruikelijke transacties;
e. een medisch
onderzoek, mede omvattende een onderzoek naar het gebruik van bij de
Opiumlandsverordening 1960 verboden middelen;
f. een onderzoek door
de kabinetsformateur naar aanleiding van de aan hem verstrekte gegevens,
bedoeld in artikel 9, alsmede naar andere, bij landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, vast te stellen gegevens.
2. Het verzoek tot de
uitvoering van de in het eerste lid bedoelde onderzoeken wordt gedaan door de
kabinetsformateur. De uitkomst van de onderzoeken wordt aan hem en aan de
Gouverneur medegedeeld.
3. Indien de
kabinetsformateur tevens kandidaat is, wordt het verzoek tot de uitvoering van
de in het eerste lid bedoelde onderzoeken gedaan door de ondervoorzitter van de
Raad van Advies. De uitkomst van de onderzoeken wordt aan de ondervoorzitter
van de Raad van Advies en aan de Gouverneur medegedeeld.
4. Voordat een persoon
voor de functie van kabinetsformateur wordt aangewezen, wordt ten aanzien van
de betrokkene met diens schriftelijke toestemming een justitieel onderzoek en
een staatsveiligheidsonderzoek verricht.
5. Het verzoek tot de
in het vierde lid genoemde onderzoeken wordt gedaan door de onder-voorzitter
van de Raad van Advies; de uitkomst van de onderzoeken wordt aan de
ondervoorzitter van de Raad van Advies en aan de Gouverneur meegedeeld.
Artikel 3
Het justitieel
onderzoek wordt verricht door de procureur-generaal. Hij verstrekt de
informatie, voor zover aanwezig, uit het strafregister en het
strafkaartensysteem van de justitiële documentatiedienst die op de
desbetreffende kandidaat betrekking heeft. Tevens verstrekt de
procureur-generaal een verklaring waaruit blijkt of de kandidaat al dan niet
verdachte is of is geweest in een lopend of afgesloten strafrechtelijk
onderzoek terzake van een misdrijf, tenzij het belang van dat onderzoek zich
daartegen verzet.
Artikel 4
1. Het
staatsveiligheidsonderzoek wordt verricht door het hoofd van de
Veiligheidsdienst Curaçao. Hij verstrekt de informatie uit de bestanden van die
dienst, indien aanwezig, die op de desbetreffende kandidaat betrekking heeft en
die door die dienst is verzameld ter uitvoering van de artikelen 2, eerste lid,
en 3, eerste en tweede lid, van de Landsverordening Veiligheidsdienst Curaçao,
tenzij het belang van de staatsveiligheid zich daartegen verzet.
2. De
kabinetsformateur, dan wel de ondervoorzitter van de Raad van Advies indien het
de kandidatuur van de kabinetsformateur betreft, verzoekt het hoofd van de
Veiligheidsdienst Curaçao een verdergaand onderzoek naar de desbetreffende
kandidaat, uitsluitend indien een ernstig vermoeden bestaat dat de bescherming
van de belangen, bedoeld in artikel 2. eerste lid, van de Landsverordening
Veiligheidsdienst Curaçao, wordt bedreigd.
Artikel 5
1. Het fiscaal
onderzoek wordt verricht door de Inspecteur der Belastingen. Hij verstrekt een
algemeen oordeel over het fiscale gedrag over de afgelopen vijf jaar van de
desbetreffende kandidaat en maakt melding van eventuele omstandigheden die van
belang kunnen zijn voor de integriteit van de beoogde ambtsuitoefening. Daarbij
wordt tevens opgave verstrekt van het inkomen en, voorzover bekend, de
vermogensbestanddelen van de kandidaat.
2. Voor zover de
kandidaat voorafgaande aan zijn kandidaatstelling werkgever is, wordt tevens
een fiscaal onderzoek verricht door de Directeur van de Sociale
Verzekeringsbank. Hij verstrekt een algemeen oordeel over het premie gedrag
over de afgelopen vijf jaar en maakt melding van eventuele omstandigheden die
van belang kunnen zijn voor de integriteit van de beoogde ambtsuitoefening.
3. Het fiscaal
onderzoek omvat tevens een onderzoek door de Ontvanger der Belastingen. Hij
verstrekt een algemeen oordeel over betalingsgedrag terzake van belastingen en
premies over de afgelopen vijf jaar en maakt melding van eventuele
omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de integriteit van de beoogde
ambtsuitoefening.
4. Het fiscaal
onderzoek kan leiden tot het treffen van voorzieningen, die de instemming
behoeven van de Inspecteur der Belastingen, de Directeur van de Sociale
Verzekeringsbank, dan wel de Ontvanger der Belastingen.
5. Het eerste tot en
met vierde lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van ondernemingen
waarin de kandidaat een aanmerkelijk belang of een meerderheidsbelang heeft.
Artikel 6
Het onderzoek naar
ongebruikelijke transacties wordt verricht door het hoofd van het Meldpunt
ongebruikelijke transacties. Hij verstrekt de informatie, voorzover aanwezig,
bedoeld in artikel 6 van de Landsverordening melding ongebruikelijke
transacties, die op de desbetreffende kandidaat betrekking heeft.
Artikel 7
1. De
kabinetsformateur doet of bevordert geen voordracht tot de benoeming van een
kandidaat, indien die zich niet verdraagt met de uitkomst van enig in artikel
2, eerste lid, bedoeld onderzoek en voorts indien de kandidaat:
a. is veroordeeld
wegens misdrijf;
b. verdachte is in een
lopend strafrechtelijk onderzoek terzake van een misdrijf;
c. of een bedrijf
waarvan hij als eigenaar kan worden aangemerkt of waarin hij een
meerderheidsbelang heeft surséance van betaling heeft verkregen of in staat van
faillissement is verklaard;
d. niet of niet tijdig
een regeling treft om zijn zakelijke belangen op afstand te zetten dan wel
nalaat zijn nevenfuncties en nevenwerkzaamheden op te geven;
e. geen regeling
betreffende de betaling van belastingen of premies heeft getroffen of een
zodanige regeling niet of niet volledig is nagekomen;
f. bij de
Opiumlandsverordening 1960 verboden middelen gebruikt.
2. Indien een
kandidaat niet wordt voorgedragen tot benoeming als minister, deelt de
kabinetsformateur hem dit zo spoedig mogelijk schriftelijk mee onder vermelding
van de reden daarvan.
Artikel 8
1. De resultaten van
de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en de inhoud van gesprekken
en correspondentie tussen de kabinetsformateur en de kandidaat, zijn
vertrouwelijk. Over de inhoud daarvan worden, behalve aan de Gouverneur, geen
mededelingen gedaan.
2. De
kabinetsformateur zendt aan de Gouverneur een overzicht van de wijze waarop
invulling is gegeven aan het bepaalde in artikel 10, eerste en tweede lid.
3. De resultaten van
de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, derde lid, en de inhoud van gesprekken en
correspondentie tussen de ondervoorzitter van de Raad van Advies en de
kabinetsformateur, die tevens kandidaat is, zijn vertrouwelijk. De tweede
volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
4. De resultaten van
de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, vierde lid, en de inhoud van gesprekken
en correspondentie tussen de Gouverneur en de kandidaat voor de functie van
kabinetsformateur zijn vertrouwelijk.
Hoofdstuk 3.
Schriftelijke verklaringen en kennisgevingen vóór benoeming
Artikel 9
1. De kandidaat en zijn
gezinsleden dienen ieder bij de kabinetsformateur een schriftelijke verklaring
in, overeenkomstig het door de minister van Algemene Zaken bij ministeriële
regeling met algemene werking vast te stellen model, ten aanzien van hun
zakelijke belangen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden.
2. De kandidaat en zijn
gezinsleden zijn ieder voor zich gehouden de in het eerste lid bedoelde
schriftelijke verklaring naar waarheid duidelijk, stellig, volledig en zonder
voorbehoud in te vullen en te ondertekenen.
3. De schriftelijke
verklaring, bedoeld in het eerste lid, moet in ieder geval het volgende
behelzen:
a. een nauwkeurige
omschrijving van de zakelijke belangen en de overige vermogens-bestanddelen,
onder vermelding van zowel de activa als de passiva;
b. een nauwkeurige
omschrijving van de aard van de nevenfuncties en nevenwerkzaamheden;
c. de vermelding van
de aard en de omvang van met de nevenfuncties en nevenwerkzaam-heden mogelijk
verbonden voordelen, in welke vorm dan ook.
4. Ter zake van
vermogensbestanddelen, uitgezonderd onroerende zaken, die niet een
drempel-waarde van NAf. 20.000,-- te boven gaan, behoeft geen opgave te worden
gedaan.
5. Het eerste lid is
niet van toepassing op een opnieuw te benoemen kandidaat die aan het einde van
een voorafgaande ambtsperiode overeenkomstig artikel 17 een schriftelijke
verklaring heeft ingediend mits geen wijzigingen daarin moeten worden
aangebracht. In het geval dat geen wijzigingen in de schriftelijke verklaring
moeten worden aangebracht, verzoekt de kabinetsformateur de griffier een
afschrift van de eerder ingediende verklaring aan hem toe te zenden.
Artikel 10
1. De kandidaat is
gehouden zijn zakelijke belangen op afstand te zetten en zijn nevenfuncties en
nevenwerkzaamheden neer te leggen.
2. De gezinsleden van
de kandidaat zijn gehouden indien zich naar het oordeel van de
kabinetsformateur ongewenste vereniging van zakelijke belangen, nevenfuncties
of nevenwerkzaamheden voordoet deze zakelijke belangen op afstand te zetten en
de desbetreffende nevenfuncties of nevenwerkzaamheden neer te leggen.
3. De
kabinetsformateur kan over de te nemen beslissing, bedoeld in het tweede lid,
advies inwinnen van de ondervoorzitter van de Raad van Advies. Het advies wordt
zo spoedig mogelijk uitgebracht, doch uiterlijk binnen een week na ontvangst
van het verzoek van de kabinetsformateur. Dit advies wordt tevens aan de
Gouverneur in afschrift gezonden.
4. De kandidaat en de
gezinsleden van de kandidaat dienen zo spoedig mogelijk nadat zij voorzieningen
hebben getroffen voor het op afstand zetten van hun zakelijke belangen, bedoeld
in het eerste en tweede lid, een nieuwe schriftelijke verklaring als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, in bij de kabinetsformateur. Artikel 9, tweede lid tot
en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Indien de
kabinetsformateur kandidaat is voor de benoeming tot minister, is hij voor de
toepassing van dit artikel te zijner aanzien bevoegd het advies in te winnen
van de ondervoorzitter van de Raad van Advies. Dit advies wordt tevens aan de
Gouverneur in afschrift gezonden.
Artikel 11
Bij de beslissing,
bedoeld in artikel 10, tweede lid, geldt dat elke mogelijke schijn voorkomen
dient te worden dat de desbetreffende zakelijke belangen, nevenfuncties of
afbreuk zouden kunnen doen aan een objectieve en onpartijdige besluitvorming of
zouden kunnen leiden tot onwenselijke vermenging van belangen bij de
uitoefening van het ambt van minister.
Artikel 12
1. De afspraken,
voorzover van toepassing, betreffende het op afstand zetten van de zakelijke
belangen en de regeling betreffende de betaling van belastingen of premies
worden door de kandidaat en zijn gezinsleden schriftelijk vastgelegd en
overhandigd aan de kabinets-formateur en de Gouverneur.
2. Onverminderd het
bepaalde in artikel 7, doet of bevordert de kabinetsformateur geen voordracht
tot benoeming, indien hij zich niet kan verenigen met de in het eerste lid
bedoelde afspraken.
3. De afspraken worden
door de kandidaat of, na zijn benoeming, door de minister ten uitvoer gebracht
binnen een door de formateur te bepalen termijn doch uiterlijk binnen 3 maanden
na de benoeming.
Hoofdstuk 4. Schriftelijke verklaringen
en kennisgevingen tijdens en na beëindiging van de ambtsperiode
Artikel 13
1. De minister stelt
de minister-president onverwijld in kennis van feiten of omstandigheden die
zich na zijn aanvaarding van het ambt van minister hebben voorgedaan en
waarmede in het kader van de onderzoeken, bedoeld in artikel 2, bij zijn
kandidaatstelling rekening zou zijn gehouden indien die feiten of
omstandigheden op dat tijdstip bekend zouden zijn geweest.
2. Onder feiten of
omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, wordt mede verstaan:
a. het geval dat de
minister in het huwelijk treedt of een samenlevingsrelatie aangaat;
b. het geval van
beëindiging van een huwelijk of samenlevingsrelatie;
c. het ontstaan van
een verplichting tot het doen van opgave overeenkomstig artikel 9, eerste lid,
ten aanzien van een gezinslid waarvoor vóór de aanvaarding van de betrekking
als minister die verplichting niet bestond;
d. het ontstaan van
zakelijke of persoonlijke belangen door erfrecht, giften en andere
inkomstenbronnen;
e. andere bij
landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen gevallen.
3. Artikel 10 is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 14
1. De minister legt
tijdens zijn ambtsperiode het voornemen van zijn gezinsleden, tot het verwerven
van zakelijke belangen en het aanvaarden van nevenfuncties of
nevenwerkzaamheden door middel van een schriftelijke verklaring voor aan de
minister-president.
2. De gezinsleden van
de minister zijn desverlangd gehouden de inlichtingen aan hem te verstrekken
die hij redelijkerwijs nodig heeft voor het invullen van de schriftelijke
verklaring.
3. De desbetreffende
gezinsleden zijn gehouden, indien naar het oordeel van de minister-president
ongewenste vereniging van belangen, nevenfuncties of nevenwerkzaamheden als
bedoeld in het eerste lid dreigt, de benodigde voorzieningen in zijn
vermogensbeheer te treffen of de desbetreffende nevenfunctie of
nevenwerkzaamheid niet te aanvaarden. De vorige volzin is van overeenkomstige
toepassing op de gezinsleden van de minister.
4. Artikel 10 is van
overeenkomstige toepassing.
Artikel 15
1. Tijdens zijn
ambtsperiode gaat de minister geen zakelijke belangen aan, aanvaardt geen
nevenfuncties en verricht geen nevenwerkzaamheden.
2. De minister maakt,
behoudens voorafgaande schriftelijke goedkeuring van de minister-president,
tijdens zijn ambtsperiode geen afspraken over het aanvaarden van toekomstige
functies. Een verzoek om goedkeuring wordt door de minister schriftelijk
ingediend bij de minister-president.
Artikel 16
1. Indien de minister
handelt in strijd met het bepaalde in de artikelen 5, vierde lid, 13, eerste en
derde lid, 14, eerste, tweede en vierde lid, of 15, eerste lid, geeft de
minister-president daarvan onverwijld kennis aan de Staten.
2. Indien de minister
tevens minister-president is, wordt de in het vorige lid bedoelde kennisgeving
gedaan door de vice-minister-president.
3. Indien de minister
als verdachte wordt aangemerkt in een lopend strafrechtelijk onderzoek terzake
van een misdrijf dient hij met onmiddellijke ingang zijn ontslag in bij de
Gouverneur.
Artikel 17
1. Indien zich
gedurende zijn ambtsperiode wijzigingen hebben voorgedaan ten aanzien van
hetgeen door hem met toepassing van het bepaalde in artikel 9 is verklaard,
dient de gewezen minister een schriftelijke verklaring in ten aanzien van die
wijzigingen, volgens een door de Minister van Algemene Zaken bij ministeriële
regeling met algemene werking vast te stellen model.
2. De gewezen minister
dient de in het eerste lid bedoelde verklaring in bij de minister-president
binnen dertig dagen volgende op de dag waarop hij ophoudt minister te zijn.
3. Artikel 9, tweede
tot en met het vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 5. De
bewaring van schriftelijke verklaringen en kennisgevingen en overige stukken
Artikel 18
1. De kennisgevingen
met betrekking tot de in artikel 2, eerste lid, bedoelde onderzoeken, de
schriftelijke verklaringen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, artikel 10,
vierde lid, artikel 13, eerste lid, artikel 14, eerste lid, en artikel 17,
eerste lid, de verzoeken en goedkeuringen, bedoeld in artikel 15, alsmede alle
stukken, die betrekking hebben op die kennisgevingen, verklaringen, verzoeken
en goedkeuringen, worden, voor zover van toepassing, door de kabinetsformateur,
dan wel de minister-president, dan wel de ondervoorzitter van de Raad van
Advies, na afdoening daarvan ingediend bij de griffier.
2. De griffier bewaart
alle in het eerste lid bedoelde documenten voor de duur van vijf jaar, gerekend
vanaf de datum waarop de betrokken minister ophoudt minister of gevolmachtigde
minister te zijn.
3. De griffier
vernietigt alle op de betrokken minister betrekking hebbende documenten na
verloop van de bewaartermijn, bedoeld in het tweede lid. Van de vernietiging
wordt proces-verbaal opgemaakt.
4. Met betrekking tot
het bewaren en vernietigen van de documenten, bedoeld in het eerste lid, kunnen
door de Minister van Algemene Zaken en de Minister van Justitie gezamenlijk bij
ministeriële regeling met algemene werking nadere regels worden gesteld.
5. Het bepaalde in het
eerste lid is niet van toepassing op de kennisgevingen met betrekking tot de in
artikel 2, eerste lid, bedoelde onderzoeken en de schriftelijke verklaringen,
bedoeld in artikel 9, eerste lid, indien de kandidaat niet wordt benoemd tot
minister. Alsdan worden de desbetreffende documenten door de kabinetsformateur,
dan wel de minister-president, na afdoening vernietigd. Van de vernietiging
wordt proces-verbaal opgemaakt dat wordt bewaard bij de griffier.
Artikel 19
1. De griffier houdt
een register van de overeenkomstig artikel 18, eerste lid, ingediende
documenten.
2. Het register bevat
in ieder geval de volgende gegevens:
a. de datum van
ontvangst van de documenten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, en de naam van
de minister;
b. de datum waarop de
documenten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, zijn vernietigd.
3. Het register bevat
voorts slechts gegevens die noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor het is
aangelegd.
4. Bij landsbesluit
wordt een reglement voor het register vastgesteld. De Minister van Justitie
draagt zorg voor de juiste werking ervan.
Artikel 20
1. De griffier treft
maatregelen ter beveiliging van de in het register opgenomen gegevens. Deze
maatregelen houden ten minste voorzieningen in tegen:
a. beschadiging of
verloren gaan van de gegevens als gevolg van brand of andere calamiteiten dan
wel als gevolg van kwaadwillige handelingen of onachtzaamheid van derden of
eigen medewerkers;
b. onbevoegde
wijziging van de gegevens;
c. ontvreemding van de
gegevens;
d. kennisneming van de
gegevens door onbevoegden.
2. Door de Minister
van Algemene Zaken kunnen in overeenstemming met de Minister van Justitie
aanwijzingen worden geven omtrent de beveiliging van het register.
Hoofdstuk 6.
Besluitvorming
Artikel 21
1. De minister neemt
in de vergaderingen van de Raad van Ministers geen deel aan de besluitvorming
over:
a. zakelijke belangen
die hij op grond van artikel 10, eerste lid, op afstand heeft gezet, en
b. zaken die de
belangen raken van zijn gezinsleden, zijn bloed- of aanverwanten tot en met de
derde graad of die van zijn echtgenoot of partner.
2. De minister draagt
een te zijner beslissing staande zaak, indien een geval als bedoeld in het
eerste lid zich voordoet, aan de Raad van Ministers voor besluitvorming over,
waarbij de minister is uitgesloten van deelname aan die besluitvorming.
3. Het eerste lid is
van overeenkomstige toepassing op de gevolmachtigde minister voor wat betreft
het uitbrengen van een raadgevende stem in de Raad van Ministers ten aanzien
van onderwerpen welke tot zijn bemoeienis behoren. De gevolmachtigde minister onthoudt
zich tevens van het uitbrengen van advies aan de minister-president, indien een
geval als bedoeld in het eerste lid zich voordoet.
Hoofdstuk 7.
Geheimhouding
Artikel 22
Onverminderd het
bepaalde in artikel 8, is een ieder die betrokken is bij de uitvoering van deze
landsverordening en daarbij de beschikking krijgt over gegevens waarvan hij het
vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet
reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens
een geheimhoudingsplicht geldt, verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens
voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit
zijn taak bij de uitvoering van deze landsverordening de noodzaak tot
bekendmaking voortvloeit.
Hoofdstuk 8.
Strafbepalingen
Artikel 23
De kabinetsformateur
die handelt in strijd met de artikelen 7, eerste lid, of artikel 12 wordt
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.
Artikel 24
De minister die
handelt in strijd met artikel 12, derde lid, artikel 15 of artikel 21, alsmede
de gewezen minister die niet voldoet aan de in artikel 17 gestelde verplichting
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.
Artikel 25
De kandidaat en het
gezinslid van de kandidaat dat op grond van art 9 eerste en tweede lid,
gehouden is inlichtingen te verstrekken en daarbij in strijd met bedoelde
gehoudenheid inlichtingen in strijd met de waarheid geeft of iets verzwijgt
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren.
Artikel 26
1. Degene die de bij
artikel 8, eerste en derde lid, en 22 opgelegde geheimhouding opzettelijk
schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of
geldboete van de derde categorie.
2. Geen vervolging
heeft plaats dan op klacht van hem, te wiens aanzien de geheimhouding is
geschonden.
Artikel 27
De in de artikelen 23
tot en met 26 bedoelde strafbare feiten zijn misdrijven.
Hoofdstuk 9.
Slotbepalingen
Artikel 28
1. De Landsverordening
integriteitsbescherming ministers[1] wordt ingetrokken.
2. Het Landsbesluit
van de 10de februari 2010, no. 10/0385, betreffende de richtlijnen die worden
gehanteerd bij de benoeming van ministers en staatssecretarissen[2], wordt
ingetrokken.
Artikel 29
De Staten kunnen een
wijziging van deze landsverordening alleen aannemen met ten minste twee derde
meerderheid van het aantal zitting hebbende leden.
Artikel 30
Deze landsverordening
treedt in werking met ingang van de datum van uitgifte van het Publicatieblad
waarin de bekendmaking is geschied.
Artikel 31
Deze landsverordening
wordt aangehaald als: Landsverordening integriteit (kandidaat-) ministers.
Gegeven te Willemstad,
18 oktober 2012
A.P. VAN DER
PLUIJM-VREDE
De Minister van
Algemene Zaken,
S.M. BETRIAN
De Minister van
Justitie,
S.M. BETRIAN
De Minister van
Financiën,
J.M.N. JARDIM
Uitgegeven de 18de
oktober 2012
De Minister van
Algemene Zaken, S.M. Betrian
[1] Bijlage c bij A.B.
2010, no.87.
[2] P.B. 2010. no. 5.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten